Op allerlei manieren het rekenen oefenen!

Conny Bodin-Baarends werkt als onderwijsadviseur bij 1801 jeugd & onderwijsadvies. Ze begeleidt basisscholen bij allerhande rekentrajecten. Regelmatig worden haar vragen gesteld over het oefenen: hoe oefen je effectief en hoe houd je kinderen gemotiveerd? Annette Markusse, hoofdredacteur van Volgens Bartjens, ging hierover met haar in gesprek.

Oefenen lijkt een actueel onderwerp waar veel scholen mee bezig zijn, is dat ook jouw indruk?

Veel scholen werken met een nieuwe reken-wiskundemethode. Zo’n methode gebruikt termen als ‘conditietraining’, of ‘powertaken’ en ‘speedtaken’ en de vraag is wat je daarbij precies moet doen. Dat richt de aandacht op het oefenen. Als je een nieuwe methode gebruikt loopt soms ook je instructie wat uit en dan komt het oefenen in gedrang. Hoe los je dat op?

Verder roept het digitaal oefenen ook vragen op, zoals wie de regie nou eigenlijk heeft, en hoe je zicht houdt op alles. En het is misschien gek, maar doordat er opeens zoveel geld is voor de scholen kan er van alles aangeschaft worden. Dan staan er opeens prachtige kasten met materiaal van Met sprongen vooruit of ze hebben Rekensprint online. De vraag is dan: hoe gaan we dat gebruiken, want eigenlijk zitten onze rekenlessen al best wel vol.

Waar gaat het om bij oefenen?

Als ik vragen krijg over oefenen, pak ik vaak het hoofdfasenmodel erbij. Je oefent in feite in alle fasen. Leerkrachten denken bij oefenen vooral aan de fase van het vlot leren rekenen. Maar in de fase ervoor, als kinderen een bepaalde strategie leren, oefenen ze natuurlijk ook. En als leerlingen bijvoorbeeld bedragen neer moeten leggen met geld of contextopgaven oplossen is dat ook oefenen. Denk bijvoorbeeld aan het rekenen over het tiental, daar zijn leerlingen heel lang mee bezig en is oefenen in al die fases aan de orde.

Maar het begint bij het begeleid inoefenen, neem ik aan?

Dat moet je als leerkracht goed voorbereiden. Ik zie leerkrachten die dicht bij de handleiding blijven en niet kijken naar de moeilijkere opdrachten die de leerlingen tijdens het zelfstandig werken ook moeten kunnen maken. Of die steeds de leerlingen vragen blijven stellen als: ‘Wat moet er eerst bij?’ Je laat de kinderen inkoppen, zeg ik dan tegen zo’n leerkracht. Leerlingen moeten die vragen uiteindelijk aan zichzelf kunnen stellen.

Het is zinvol om met de kinderen niet alleen over het uiteindelijke doel te praten, maar ook succescriteria te formuleren. Als een kind nog materiaal nodig heeft moet het weten dat dat mag: ik ben dit aan het oefenen. Voor anderen zal het zijn: ik kan het zonder materiaal of ik kan zoveel sommen maken in een minuut. Denk weer aan het rekenen over het tiental. Je moet kinderen duidelijk maken dat het niet alleen gaat om het goede antwoord, maar dat er allemaal stappen zijn in het oefenen.

Waar richt jij je begeleiding op?

Leerkrachten zitten soms in een spagaat. Aan de ene kant denken ze: die methodemakers zijn deskundige mensen, dus wie ben ik nou om zelf dingen te bedenken? Maar ze willen ook zelf de regie voeren, en dat is terecht. Soms zie ik een les waarbij de leerkracht zich precies aan de handleiding houdt en dan vraag ik achteraf: hoeveel leerlingen, denk je, hadden deze les nodig? Dan zeggen ze soms: ik denk dat de helft het eigenlijk al kon.

Veel leerkrachten vinden het lastig om dingen over te slaan. Ik krijg vaak vragen over hoeveel leerlingen af moeten hebben. En als leerkrachten merken dat leerlingen iets nog niet beheersen is de vraag vaak waar ze meer oefenstof kunnen vinden. Maar neem bijvoorbeeld het oefenen van de tafels, daar kun je eigenlijk makkelijk zelf iets voor bedenken. Het gaat om heel weinig sommen, dus zet ze op kaartjes, met het antwoord op de achterkant. Je kunt er van alles mee doen: geef een kind tien sommen om die in het schrift te maken, laat in duo’s oefenen, maak er een quiz van, enzovoort. Maar die digitale handleidingen maken het ook wel lastiger om oefeningen te vinden. Bij een papieren handleiding kun je bladeren. Dan denk je vaak: oh ja, ik heb ergens getallenlijnen gezien, waar staan die?

In veel klassen gaat het oefenen vooral digitaal. Wat zijn daar de voors en tegens van?

Dat heeft natuurlijk als voordeel dat leerlingen kunnen oefenen op eigen niveau, maar het is voor een leerkracht wel moeilijker om overzicht te houden. Soms oefenen ze allemaal verschillende dingen. Zeker in de bovenbouw moet een leerkracht veel schakelen en goed kijken om te weten wat een kind aan het doen is. En ik hoor ook wel: ik klik me wezenloos in die systemen om erachter te komen wat mijn leerlingen wel en niet beheersen. Tegen zo’n leerkracht zeg ik wel eens: als je niet zeker weet of ze het kunnen, kun je ze ook een blaadje met tien sommen geven, dan weet je het ook.

In de bovenbouw kun je er wel enigszins vanuit gaan dat als alles in de overzichten groen is, dat de leerlingen dan de stof beheersen, maar in groep 3 en 4 kan alles groen zijn terwijl de kinderen bijvoorbeeld nog tellend rekenen. Dus je moet als leerkracht niet alleen op dat dashboard kijken, maar vooral ook naar de kinderen. Als die kopjes op en neer gaan zijn ze waarschijnlijk aan het tellen. En aan de andere kant van het spectrum: kinderen die veel inzicht hebben, maar relatief veel slordigheidsfouten maken, krijgen geen moeilijkere stof. In sommige systemen kan de leerkracht wel zelf taken klaarzetten, maar geen plustaken. Puntje voor de uitgevers; geef de regie meer terug aan de leerkracht.

Heb je nog iets wat je graag kwijt wilt over oefenen?

Ja, dat de motivatie van kinderen zo ontzettend belangrijk is. Weten de kinderen wel voldoende wat er te oefenen valt en wat je eraan hebt? En als ze het oefenen niet meer zo leuk vinden, ben je dan als leerkracht in staat om een alternatieve oefenvorm te verzinnen? Ik was op een school waar een stel leerlingen in groep 6 nog moeite had met de splitsingen tot 10. Daar werd een spelletje voor gevonden, maar na twee weken vonden de leerlingen dat spelletje niet meer zo leuk. Prima, er werd een ander spelletje gekozen en toen wilden ze weer.

Je moet leerlingen gemotiveerd houden, bijvoorbeeld vieren dat ze meer sommen binnen de tijd goed hebben, variëren in de spelletjes, ze laten bewegen. Dat bewegen, daar zie ik toch een hoop lol bij! Er zijn oefenvormen waarbij steeds sommen in beeld komen en na drie sommen moet je even op je hurken gaan zitten of in je handen klappen ofzo. Als je naar die mondjes kijkt, dan kun je daar heel veel aan zien. Je ziet of kinderen het tempo bijhouden, en welke sommen nog moeilijk zijn. En die kinderen hebben ondertussen gewoon een hoop plezier. Oefenen kan op allerlei manieren. Alleen, om een andere oefenvorm te bedenken moet je wel een beetje ruimte in je hoofd hebben. Dat staat misschien wel onder druk op scholen.

Bron: Volgens Bartjens, maart 2023

 

Wil je meer weten over nieuwe rekentrajecten voor jouw school?

Vraag eens een vrijblijvend adviesgesprek aan. De specialisten van 1801 staan voor je klaar.

Ga naar de Kennisbank

Heb je een vraag? Neem dan contact met ons op.