“Formatief evalueren is een conceptueel raamwerk dat bestaat uit vijf elementen, die samen zorgen voor goed lesgeven en leren. Het is toepasbaar in alle leeftijdsgroepen, onderwijssectoren en vakken. Dat maakt het zo krachtig! Uit minstens vijftien belangrijke onderzoeken, waarvoor duizenden andere onderzoeken zijn geanalyseerd, blijkt dat formatief evalueren een positieve invloed heeft op het leren en de toetsresultaten. Bovendien maakt het leerlingen én leraren gelukkiger en minder gestrest.”
“In de jaren tachtig waren de inspecteurs in Engeland vooral geïnteresseerd in summatief, quick and dirty testen. Ik maakte in die tijd toetsen voor 7-jarigen, die veel mensen te leraar- en leerlingvriendelijk vonden. De omslag kwam in 1998 met het werk van Paul Black en Dylan Wiliam, twee vooraanstaande professoren aan het King’s College in Londen. Zij stelden dat de nadruk veel meer moest komen te liggen op het proces van lesgeven en leren, in plaats van alleen het meten van de input en output van het onderwijs. Zij legden hiermee de basis voor formatief evalueren. Hun boek was heel academisch, bijna niemand wist hoe je de theorie moest vertalen naar de praktijk. Ik was de eerste die leraren vroeg: probeer dit eens en vertel me wat er gebeurt.”
“Er gebeurt veel op het gebied van formatief evalueren, zeker de laatste tien jaar. Het grappige is dat kleine veranderingen soms een enorme gamechanger kunnen zijn. Zoals toen Carol Dweck aangaf dat haar growth mindset theorie verkeerd werd geïnterpreteerd. Dat je om succes te bereiken niet alleen je best moet doen, maar dat het gaat om de combinatie oefenen, inzet, tijd en input. Leraren hingen in de klas een poster op met deze woorden. Leerlingen konden naar de poster kijken en zelf bedenken wat ze nodig hadden als ze vastliepen: meer oefenen of meer input? Het gevolg was dat leerlingen niet langer om hulp vroegen, maar eigenaar werden van hun eigen leerproces. Daar werden we heel enthousiast van!”
“De hele school moet erin geloven en overtuigd zijn van de kracht van formatief evalueren. Dat begint bij schoolleiders. Zij moeten formatief evalueren adopteren in hun visie en borgen binnen de organisatie. Ook álle leraren moeten erachter staan. Verdiep je in de achtergrond – er staan tal van video’s op mijn website –, zodat je weet waaróm je het doet. Het duurt twee jaar om formatief evalueren te implementeren. Dat vraagt om commitment, ook in de uitvoering: het mag niet vrijblijvend zijn. In Engeland is het gebruik van formatieve toetsstrategieën een vereiste. Dat helpt.”
“Daar heb ik in mijn boeken veel over geschreven. Je hebt een growth mindset nodig, zodat kinderen weten hoe hun brein werkt en dat intelligentie iets is wat je kunt ontwikkelen. Leerlingen durven uitdagingen aan te gaan en zijn niet bang voor tegenslagen of om fouten te maken. Sterker nog, fouten maken is goed, want daar kun je juist van leren! Het is verder belangrijk dat er een leertaal is in de school, zodat leerlingen weten wat het bijvoorbeeld betekent om je te concentreren en hoe je aantekeningen maakt.”
“Nee, je hebt beide vormen nodig. Formatief toetsen maakt het leren mogelijk, terwijl je met summatief toetsen meet waar de leerling zich bevindt in het leerproces. Er is dus geen conflict, de twee vormen vullen elkaar aan. Formatief toetsen in de zin van oefenen, herhalen en de leerlingen vragen stellen, helpt leerlingen om kennis op te slaan in het langetermijngeheugen. Formatief evalueren is onmisbaar, want alleen een cijfer is geen feedback. Cijfers inspireren niet om harder te werken, woorden wel. Verder is het belangrijk dat je leerlingen nooit een cijfer geeft als ze nog aan het leren zijn, want dan stopt het leerproces. Een cijfer geeft het signaal dat het werk is gestopt en dat het goed genoeg is of dat de leerling denkt: ‘Laat maar, ik leer het nooit’.”
“Het allerbelangrijkste is dat je de zelfeffectiviteit van leerlingen vergroot. Als jouw leerlingen niet geloven in hun eigen kunnen, dan gaat niets werken. Het is dus belangrijk om barrières voor zelfeffectiviteit te slechten. Zet leerlingen met verschillende capaciteiten bij elkaar en stop met het geven van externe beloningen, zoals stickers. Het leren is de beloning en vergelijken kan demoraliserend werken. Geef taak-gerelateerde feedback in plaats van ego-gerelateerde feedback – ‘Dat heb je goed gedaan’ in plaats van ‘Wat ben je toch slim’. Laat leerlingen elkaar feedback geven en creëer een leeromgeving waarin je fouten mag maken. Zorg ook dat je elke les helder voor ogen hebt wat je wilt dat leerlingen leren en welke kennis en vaardigheden hiervoor nodig zijn.”
“Kinderen van drie of vier laat je wat meer zelf bepalen wat zij willen leren. Daarna is het belangrijk dat leraren weten wat zij hun leerlingen willen leren – dit schooljaar, de komende zes weken en vandaag. Dat is hun werk. De leerdoelen komen uit het curriculum of plan van de school. Je kunt leerlingen aan het begin van de les wel vragen wat zij denken dat de leerdoelen van vandaag zijn.”
“Je hebt alle vormen van feedback nodig: van de leraar aan de leerling, van de leerling aan de leraar en leerlingen die elkaar feedback geven. De feedback van de leerling aan de leraar is heel belangrijk. Daardoor weet je wat de leerling op dit moment weet en denkt, en wat je als leraar moet doen. In het primair onderwijs wordt doorgaans goed naar leerlingen geluisterd. Leerlingen hebben één leraar die hen van haver tot gort kent. In het voortgezet onderwijs is de relatie tussen docent en leerling minder persoonlijk en wordt er minder goed naar leerlingen geluisterd. Daar zijn logische redenen voor, maar het blijft jammer.”
“Absoluut! De verwachtingen van de leraar werken als een self-fulfilling prophecy. Om geen ‘valse barrières’ op te werpen, is het belangrijk om met heterogene groepen te werken. Voor ieder kind gelden dezelfde leerintenties en succescriteria. Je differentieert met de activiteiten, maar nóóit met het leerdoel. Je zet zwakke leerlingen dus niet weg met een gemarginaliseerde opdracht, maar biedt ze meer ondersteuning. Op dezelfde manier kun je hoogvliegers meer diepgang bieden.
Het is daarnaast goed om leerlingen willekeurig aan elkaar te koppelen – laat leerlingen bijvoorbeeld hun naam op een ijsstokje zetten en gooi die in een bak of grabbelton – en ze vaak van gesprekspartner te laten wisselen. Hoogvliegers en laagvliegers kunnen elkaar dingen leren. Heb je een leerling met taalproblemen of autisme, maak dan een groepje van drie gesprekspartners. Ik heb heel emotionele feedback gekregen van een leraar, die een leerling had die met bijna niemand durfde te praten maar die net als iedereen wilde rouleren. Die leerling praatte na een tijdje met alle andere leerlingen.”
“Ik weet dat leraren graag veel voorbeelden willen en die vind je ook volop in mijn boeken en op mijn site. Maar ik zeg niet graag ‘je moet dit of dat’ en je bent eigenlijk nooit klaar. Formatief evalueren gaat over goed leren. Het is een manier van werken, een way of life, die op een gegeven moment zo logisch is, dat je zelf vormen bedenkt en onderzoekt wat er op jouw school en in jouw klas werkt.”
“Je hebt een succesvolle formatieve of feedbackcultuur gecreëerd als het leerproces leidend is. Je zult dan zien dat de toetsresultaten binnen de hele school omhoog gaan. Je doet het ook goed als je een willekeurig leslokaal kunt binnenlopen en de leerlingen jou kunnen vertellen wat de leerdoelen van de les zijn. Als zij de succescriteria kennen, weten hoe ze die kunnen bereiken en wat ze moeten doen als ze vastlopen. Je weet dus dat het werkt door met de kinderen te praten.”
Shirley Clarke is een van de topexperts op het gebied van formatief evalueren. Ze begon haar carrière als lerares in het basisonderwijs en werkte daarna onder meer voor de Inner London Education Authority en als lector/onderzoeker aan het Institute of Education aan de Universiteit van London. Tegenwoordig is Shirley onderzoeker, trainer, adviseur en auteur. Ze begeleidt leerteams op scholen in Engeland, Amerika én Nederland, en moedigt leraren aan om kinderen eigenaar te maken van hun leerproces en te experimenteren met ideeën en praktische vormen van formatief evalueren.
TEKST Veronique van der Waal FOTO Foto Focus