Alles werkt ergens, maar werkt het ook samen?

Een Franse les over de weg vooruit: wat we kunnen leren van 10 jaar onderwijsontwikkeling in Franrijk

Sinds 2013 is een grootscheepse onderwijshervorming gaande in Frankrijk. We lezen er in Nederland weinig over, wat jammer is, omdat er veel te leren is voor ons. Juist op het gebied van onderwijsontwikkeling. Juist omdat wij het Franse voorbeeld lijken te volgen. In vijf artikelen neemt Anne Jan van den Dool je mee langs de ontwikkeling in Frankrijk en de lessen die er voor ons te halen zijn. In dit vijfde en laatste artikel lees je de les over het belang van de visie op leren.

In de afgelopen tien jaar zien we dat het onderwijs in Frankrijk een aantal belangrijke ingrepen heeft gekend:

  • Het programma is versmald en meer gefocust op een aantal centrale inhouden;
  • Er zijn meer arbeidsplaatsen en daarmee ook meer docenten gekomen;
  • De aansturing van het onderwijs is sterk gecentraliseerd;
  • Er is een Nationaal Curriculum gekomen;
  • De greep van de overheid op de lerarenopleidingen is versterkt en gestandaardiseerd.

In de afgelopen tien jaar heeft Frankrijk een onderwijsontwikkeling ingezet die zich op punten lijkt te herhalen in het Verenigd Koninkrijk, in sommige Duitse deelstaten en ook in Nederland. Wat deze landen gemeenschappelijk hebben, is het feit dat de onderwijsopbrengsten in internationale vergelijkingen teruglopen, dat de maatschappelijke ongelijkheid toeneemt, dat het vinden van genoeg en voldoende gekwalificeerd personeel een probleem is, en dat de maatschappelijke consensus is dat het onderwijs niet meer aansluit bij wat er nu nodig is.

In Frankrijk is gekozen voor een rigoureuze hervorming: het stelsel is op belangrijke punten aangepast, zoals bijvoorbeeld het toelatingsexamen voor de lerarenopleidingen, maar ook de inhouden en vormen van de centrale toetsing zijn op de schop gegaan.

In al die veranderingen is niet terug te vinden dat er gewerkt is vanuit een eenduidige visie op leren. In de inrichtingskeuzes die worden gemaakt lijk je wel het een en ander op te kunnen maken, maar dat levert geen eenduidig beeld op. Ik waag me toch een kleine analyse op dit punt.

De inrichting van het systeem is in haar wezen gericht op selectie, waarbij op een zeker moment een leerling de maat wordt genomen. Die meting is bepalend voor de verdere onderwijscarrière en mogelijkheden. Hierin lijkt een cognitivistische kijk op leren te zijn gehanteerd, waarbij de kennis van de leerling maatgevend is voor de ontwikkelmogelijkheden.

Als het gaat om de disciplinaire systemen, maar ook over de werkwijzen rond het inoefenen van nieuwe inhouden, lijken behavioristische overweging als uitgangspunt te worden genomen. Dit is best merkwaardig te noemen, omdat in de manier waarop het brede vak burgerschap wordt vormgegeven veel werkvormen en werkwijzen worden gehanteerd die uitgaan van gezamenlijke betekenisconstructie. Deze constructivistische benadering leunt zwaar op het ontwikkelen van eigenaarschap en intrinsieke motivatie, terwijl de disciplinaire behavioristische benadering dat eigenaarschap en die intrinsieke motivatie juist tegenwerken.

Leertheoretisch is de Franse benadering eclectisch te noemen, met als gevolg dat er werkwijzen worden gehanteerd die in zichzelf wel effectief kunnen zijn, maar in combinatie niet, omdat ze contraproductief werken. Het is niet te merken dat het gesprek over de te hanteren visie op leren ook daadwerkelijk gevoerd wordt. Misschien is het wel daarom dat leraren regelmatig het gevoel hebben stuurloos te zijn en onderwijsmethoden elkaar in hoog tempo afwisselen, met wisselende resultaten.

Het is niet moeilijk om hier een parallel te zien met he ontwikkeling van het onderwijs in Nederland. Enerzijds zetten wij in op het aanleren van vaardigheden, waarbij het belang van parate kennis wordt gerelativeerd. Het gaat veel meer om het kunnen hanteren van informatie, dan om het kunnen reproduceren van die informatie. In de huidige tijd is kennis namelijk beperkt houdbaar.

Anderzijds doen we ons best om bij PISA’s en Cito’s hoog te scoren, terwijl parate kennis juist daar gemeten wordt. Zodra die resultaten minder worden, krijgt ons onderwijs opnieuw een impuls om doelgerichter en effectiever te instrueren en uiteindelijk beter te presteren tijdens de toets.

Ook in Nederland wordt het gesprek over welke visie op leren we hanteren nauwelijks gevoerd. Bij onderwijsimpulsen vanuit subsidieregelingen, NPO-interventies en andere stimuleringsmiddelen is vrijwel nooit duidelijk op welke leest de interventies zijn geschoeid en welke contra-indicaties er zijn in combinatie met andere interventies.

Ik ben er van overtuigd dat dit één van de redenen is dat, ondanks de enorme investering die Frankrijk gedurende de afgelopen tien jaar heeft gedaan, de zo sterk gewilde verbetering maar niet komt. Ik denk dat deze niet-georkestreerde verzameling interventies eraan bijdraagt dat het moeilijk is om nieuwe lesgevenden aan te trekken. Je kunt als leraar soms heel hard werken zonder dat je het echte resultaat bereikt, en dat werkt niet erg stimulerend.

De laatste les die ik dan ook onder de aandacht wil brengen op basis van het Franse voorbeeld: creëer helderheid over de te hanteren visie op leren en selecteer interventies die onderlinge effectiviteit versterken. Als de overheid die keuze niet maakt, dan kan dat op schoolniveau alsnog. De kans op onderwijssucces wordt namelijk groter wanneer de leerling consistent wordt benaderd.

Ga naar de Kennisbank

Heb je een vraag? Neem dan contact met ons op.